Henk Krist zijn doeken berusten op de intimiteit van het dagboek, schetsen uit het leven van een Friese plattelander. Die zijn niet echt feestelijk aangelegd, die Friezen. Ze hebben hem als het ware naar de grote stad moeten slepen met zijn doeken. 'Ik en mijn broer bij Friese klok' luidt de titel van een schilderij en je voelt meteen hoe het klokje thuis tikt. De woorden zijn er net zo schraal als de noordoosten wind en als je dan ook nog weet dat Henk Krist niet eens een broer heeft, voel je op je klompen de bui al hangen. Een schilderende Van het Reve voordat deze katholiek werd. Jenever in plaats van wijn. Geen vrouwen, geen gezang. Wel knokige leden van het vrouwelijk geslacht, maar niets geen frivoliteit, daar zijn ze niet voor geschapen. Portretten van mensen die het leven uit zitten te zitten. Het volk na de loskoppeling van het zweet des aanschijns waarvoor ze op aarde leken te zijn. Enkelen grijpen daarbij droef naar de accordeon, het klavier der armen, om er een levenslied uit te worgen. Als geboren woonbootbewoner zal Henk Krist wel een vreemde tussen het gewone volk zijn, de afstand die nodig is voor zijn genadeloze observaties. Genadeloos? Toch niet. Ze krijgen het krediet waar lotgenoten recht op hebben. Hij schildert de levens die nooit helemaal op gang zijn gekomen en zwaar aan de noodrem hangend alweer bijna stilstaan. Mensen die angstig en spastisch staan te wachten tussen de coulissen en nooit op zullen komen om een boodschap van enige betekenis te melden. Henk Krist schildert ze hortend en stotend als met vingers die naar de juiste toetsen zoeken en die als het walsje net een beetje op gang komt, net weer uitglijden. Mislukking die voor iedereen herkenbaar is en ook veel interessanter om over te zingen dan het zogenaamde geslaagde leven. Henk Krist zwelgt daar niet in maar laat de sereniteit ervan zien. Elk schilderij is een eenzaam eiland waar alles klopt.