Krist volgens Huub Mous

Een treurige muzikant, het oude echtpaar op de bank, een man met een wanstaltig hondje, ze hebben allemaal dezelfde misvormde aardappelhoofden. Niet begiftigd met een overmaat aan levensvreugde dwalen ze rond een schouwtoneel van bordkarton. Henk Krist schildert belabberd. Zijn schilderijen zijn allesbehalve mooi. Maar op de bodem van al deze ellende schuilt niet alleen een vleugje ironie, maar ook het gekwelde medededogen voor de kleine wereld van zijn jeugd in Huizum, een dorp destijds nog aan de rand van Leeuwarden. Krist schildert geen mensen, maar eerder personages. Ze zijn aandoenlijk en vreemd tegelijk. Ogenschijnlijk afkomstig van een andere planeet zijn ze toch ook weer heel dicht bij. Ze zijn niet ’neergezet’, maar eerder ‘opengelaten’. Ze behouden een tijdloos en haast universeel karakter. Hun eigenaardigheden zijn uitvergroot, maar vormen nog nèt geen karikatuur. Ze spelen toneel zonder tekst in een stuk, dat nog geschreven moet worden, maar waarvan de ontknoping al bij voorbaat bekend is. Van het concert van het leven kregen ook deze muzikanten geen program. Tragiek en verdriet zijn echter zo onontkoombaar beeld gebracht, dat een glimlach nauwelijks te onderdrukken valt.

Ondanks hun stereotiepe karakter behouden de Kristmannetjes een herkenbare levendigheid. Het blijven mensen van vlees en bloed, zij het in een wereld van bordkarton. Je denkt ze ooit te hebben ontmoet, maar plaats en tijd kun je nooit precies voor de geest halen. Het zijn grove afkortingen van de realiteit, personages die in je hoofd wonen, maar niet op straat lopen. Ze lijken voorgoed opgenomen in de gesloten afdeling van hun eigen kunstmatige wereld. De één zaagt planken van dik hout, de ander zit op een bankje. Ze roeien of hun leven er van af hangt. Een echtpaar kijkt tv op de canapé. Alles lijkt zich te herhalen alsof het figuren zijn uit eenzelfde schabloon. De echo van de wereld zingt rond in een Drosteblikje. Een oude emigrant keert terug in zijn vaderland en in de ‘jingle jangle morning’ speelt een hippie nog één keer een liedje van Bob Dylan. Mister Tambourineman lijkt als krasse knar verdwaald in een soap-opera. Kortom: het schouwtoneel van Krist is een toneelspel in het kwadraat.
De achtergrond blijkt niet zelden een decor te zijn. Soms is het landschap een geschilderd achterdoek, waarop de slagschaduwen van de figuren de illusie van de nagebootste realiteit genadeloos verbreken. Soms is ook de voorgestelde ruimte niets anders dan de ruimte van een voorstelling. Dat wil zeggen: een geschilderd podium, beschenen door één dramatisch ‘spotlight’, een kunstmatig domein opgedeeld in coulissen of gestoffeerd met repoussoirs. Ongemerkt ga je twijfelen aan het realiteitsgehalte van alles wat je voorgeschoteld krijgt. Een man zit op een bankje. Zijn wanstaltige hond kijkt wat dommig de wereld in. Is het een park of een draaibaar televisiedecor? Wie weet bestaat er een knop, waarmee je de hele voorstelling langzaam kunt laten verdwijnen. De Kristmannetjes vragen bijna om een voortijdig einde van hun tragikomische vertoning. Ze zijn voor eeuwig op auditie bij gebrek aan talent. Maar juist in die ultieme knulligheid ligt ook hun enige gave. Op de valreep worden ze gered door de genade van hun eigen onvermogen. De geschilderde wereld van Henk Krist hangt voortdurend aan een zijde draadje. Er wordt een hachelijk spel gespeeld op de grens tussen doelbewuste kitsch en onbedoelde knulligheid. Soms lijkt de schilder een clown die zich verschuilt achter een geveinsd onvermogen om de anatomische details van zijn figuren accuraat in beeld te brengen. Dan weer krijg je de indruk dat hij ècht niet kan schilderen. Armen steken op de meest wonderlijke wij zo maar uit de romp. Handen lijken varkenskluifjes. Gezichten ogen als doorgeschoten aardappelen. Er is ook geen oog dat recht in het hoofd staat. Deze overdaad aan wanstaltige vormen leidt soms tot een soort visuele indigestie. De genade van het onvermogen wordt dan op zijn uit uiterste grenzen beproefd.

En toch, er is zo langzamerhand een eigen verhaal ontstaan. Stapsgewijs heeft het werk zich ontwikkeld naar een heel persoonlijke beeldtaal. Het ‘wilde schilderen’ uit het begintijd maakte aanvankelijk plaats voor een obsessie voor ‘het hoofd’ als motief. Een tijdlang werden er alleen maar koppen geschilderd. Deze eindeloze stoet van Krist-koppen kristalliseerde zich uit in een vreemde, lege ruimte. Eerst kwamen de verlaten interieurs met een enkele tafel en een paar stoelen. Later de muzikanten, de fanfare, de tamboer, het accordeon... En tenslotte het parkachtige toneeldecor en de geënsceneerde tableaus met Kristmannetjes. Uiteindelijk is het de bedompte sfeer van een niet geluchte binnenkamer, die in elk tafereel - zelfs in de buitenlucht - tot uiting komt. De ‘Lebensraum’ van deze geschilderde ruimte lijkt een nijpend gebrek aan zuurstof te hebben. Ogenschijnlijk heerst er in dit vredig domein een sfeer van gelatenheid. ‘Visite’, ‘Boekentroost’, ‘Mooie dagen’,‘Akwariumleed’ ‘Verveling’ .... ‘, hoe onschuldig de titel van elk schilderij ook mag zijn, telkens opnieuw is er toch ook weer die ondertoon van ironie, die opeens kan omslaan in chagrijn. Het is het spookbeeld van een miezerige wereld van koppijn en gekruidenier, die als een vage herinnering de zorgeloze sfeer van een zondagmiddag op kousevoeten komt verpesten.

Die dubbele bodem van zorgeloosheid en chagrijn lijkt in het werk van de laatste jaren steeds nadrukkelijker tot uiting te komen. Het is of alles convergeert naar één constante, de verhulde reconstructie van een claustrofobische sfeer, die wellicht door jeugdherinneringen is bepaald. ‘Terug naar Huizum dorp’ zou in navolging van Wolkers de titel kunnen zijn van een denkbeeldige reis naar het eerste begin. Maar Krist schrijft niet, hij schildert. In beelden, die vaak onthullender zijn dan woorden, volgt hij zijn eigen spoor terug.Het dorp Huizum, waar hij ooit opgroeide,  is inmiddels opgeslokt door de oprukkende nieuwbouw. De rafelige rand van Leeuwarden is nu een soort omgekeerde voering geworden. De Potmarge slingert door een binnengebied van kassen en achtertuinen en de zware toren van de Johannes de Doper houdt nog steeds ongenaakbaar de wacht. Hoe zou het ooit zijn geweest, zo’n zondagmiddag in Huizum dorp? Achter de sanseveria’s werden vast heel wat dutjes gedaan. De klokken verstomd, het harmonium op slot. Al die tuinders, botenbouwers en kerkgangers, het moet een wereld zijn geweest met een hoog Krist-gehalte. De echo van de wereld blijft rondzingen. Misschien komt er ooit nog eens een Kristmuseum. Geen Anti-Krist. Nee, gewoon Krist. Maar dan wel in de voormalige gereformeerde kerk van Huizum-dorp.

Huub Mous
kunst consulent en auteur